Geschiedenis leren
Tijdvak 9: Wereldoorlogen
Jaartallen
Personen
Begrippen onderbouw
Anschluss: Aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland in 1938.
Antisemitisme: Jodenhaat.
Appeasementpolitiek: Politiek om toe te geven aan de eisen van Hitler om oorlog te voorkomen.
Asmogendheden: Bondgenootschap tussen Duitland, Italië en Japan tijden WOII.
Autoritair: Met sterk gezag.
Beurskrach 1929: Ineenstorting van de aandelenbeurs in de VS in 1929.
Blitzkrieg: Snelle aanvalsstrategie van het Duitse leger.
Bondgenootschap: Een verdrag tussen landen waarin ze elkaar zouden steunen. Bijvoorbeeld wanneer er een oorlog uitbrak.
Centralen: Bondgenootschap in WOI met als belangrijkste landen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk.
Collaboratie: Meewerken met de Duitsers.
Concentratiekamp: Gevangenenkamp, onder de nazi's werden hier politieke tegenstanders gevangen gehouden.
Dawesplan: Plan van de VS om de Duitse economie te ondersteunen met leningen in 1924.
D-day: Invasie in Normandië 1944 door geallieerde landen in Normandië.
Deportatie: Wegvoeren.
Dolkstootlegende: Het verhaal dat Duitsland WOI zou hebben verloren door de nieuwe regering en linkse opstanden.
Fascisme: Politieke stroming die lijkt op het nationaalsocialisme.
Führer: Aanspreektitel voor Hitler, betekend leider.
Geallieerden: Bondgenootschap in WOI en WOII met als belangrijkste landen Rusland, Frankrijk Engeland en de VS.
Genocide: Geplande uitroeiing van een bevolkingsgroep, ook bekend als volkenmoord.
Heim ins Reich: Het streven om alle Duitsers in één groot Duitsland op te nemen.
Herstelbetalingen: Geld dat Duitsland volgens het verdrag van Versailles aan de geallieerden moest betalen.
Holocaust: Moord op zes miljoen Joden tijdens WOII.
Indoctrinatie: Mensen sterk beïnvloeden om bepaalde ideeën over te nemen.
Inflatie: Waardevermindering van het geld.
Jappenkampen: Naam die de Nederlanders gaven aan de Japanse straf- en werkkampen tijdens WOII.
Kristalnacht: Nacht waarin joodse bezittingen werden vernield in 1938.
Lebensraum: Het idee van de nazi's dat ze gebieden in Oost-Europa mochten veroveren om Duitsland sterker te maken.
Loopgravenoorlog: Een oorlog die uitgevochten wordt via tegenover elkaar liggende uitgegraven gangen in de grond.
Machtigingswet: Wet in 1933 waardoor de regering van Hitler nu zonder toestemming van de parlement wetten aan kon nemen.
Market Garden: Mislukt plan van de geallieerden om Nederland zo snel mogelijk te veroveren in 1944.
Militarisme: Grote waarde toekennen aan het leger. Trots zijn op dat leger.
Mobilisatie: Klaarmaken voor de oorlog.
Modern imperialisme: Proces waarbij de Europese landen hun macht in andere delen van de wereld uitbreiden voor hun eigen economische en politieke gewin.
Molotov-Von Ribbentropact: Niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de SU in 1939.
Nationaalsocialisme: De ideeën en de politiek van Hitler en zijn partij.
Nationaalsocialisten: Naam voor de aanhangers van de NSDAP en Hitler. Afgekort tot Nazi's.
Nationalisme: Liefde voor het eigen land of volk.
Nederlands-Indië: Naar van Indonesië toen het nog een kolonie van Nederland was.
Neurenbergerwetten: Anti-Joodse rassenwetten uit 1935.
Neutraal: Onpartijdig.
NSB: Nationaalsocialistische partij van Nederland.
Oktoberrevolutie: Revolutie in oktober 1917 waarbij de communisten de macht grepen.
Operatie Barbarossa: Inval van het Duitse leger in Rusland 1942.
Pearl Harbor: Japanse aanval op de Amerikaanse vloot die bij Pearl HArbor lag. De Verenigde Staten verklaren hierna de oorlog.
Propaganda: Al datgene wat je doet om aanhangers voor iets te krijgen.
Racisme: Ongelijke behandeling op basis van ras.
Razzia: Grootschalige georganiseerde actie om mensen op te pakken.
Republiek van Weimar: Naam voor Duitsland tussen 1919 en 1933 als land met een democratie grondwet.
Rijkskanselier: Leider van de Duitse regering.
Shellshock: Ernstige psychische klachten als gevolg van de loopgravenoorlog.
Slag bij Midway: Zeeslag waarbij de VS Japan versloeg in 1942.
Slag om Stalingrad: Slag tussen de SU en Duitsland waar de Duitsers werden verslagen.
Totalitarisme: Al het handelen en denken van mensen wordt bepaald door de staat.
Tweefrontenoorlog: Een oorlog die in twee gebieden wordt gevoerd. Die gebieden liggen van elkaar.
Veelvolkerenstaat: Land waarin meerdere volkeren wonen. Deze volkeren hebben een eigen geschiedenis, cultuur taal en gewoonten.
Verdrag van Versailles: Vredesverdrag na WOI tussen de geallieerden en Duitsland.
Verzet: Niet meewerken, verzet bieden.
Vrede van Brest-Litovsk: Vrede tussen Duitsland en en Rusland gesloten in 1918.
Wapenwedloop: Een soort wedstrijd tussen landen wie de meeste en sterkste wapens heeft.
Weltpolitik: Buitenlandpolitiek van keizer Wilhelm II om Duitsland een leidende rol in de wereld te laten spelen.
Onderwerpen onderbouw
De Eerste Wereldoorlog
Het interbellum
De Tweede Wereldoorlog
Begrippen bovenbouw
Accommodatie: Zich aanpassen aan een nieuwe situatie. Men probeert na bezetting het gewone leven zo veel mogelijk voort te zetten.
Antisemitisme: Haat en/of discriminatie van Joden.
Appeasementpolitiek: Verzoeningspolitiek. De buitenlandse politiek van Groot-Brittannië en Frankrijk tijdens de jaren 30, deze was erop gericht een oorlog met Duitsland te voorkomen door steeds toe te geven aan de wensen en eisen van Adolf Hitler.
Bezetting: Een land wordt door een ander land veroverd en het bestuurd wordt door dat andere land gecontroleerd.
Collaboratie: Samenwerking met de vijand.
Communicatiemiddel: Een medium om op afstand informatie over te brengen aan mensen, bijv. radio, telefoon en televisie.
Consumptiemaatschappij: Een samenleving waarbij een een hoog percentage middenklasse-huishoudens voldoende inkomen hebben om ook luxe producten aan te schaffen naast voeding en kleding.
Discriminatie: Het apart behandelen en beoordelen van een bepaalde groep of persoon vanwege bijvoorbeeld geloof, uiterlijk en geslacht.
Economische crisis: Periode van economische achteruitgang. Er is sprake van een grote werkloosheid en een verslechterende levensstandaard.
Fascisme: Een ideologie die opkwam in de jaren twintig onder leiding van Benito Mussolini in Italië. Het Fascisme streeft naar een sterke staat onder leiding van een sterke man en is gericht tegen democratie, kapitalisme en het communisme.
Genocide: Het stelselmatig uitroeien van een volk of bevolkingsgroep. Dit wordt ook wel een volkenmoord genoemd.
Holocaust: De systematische vernietiging va zes miljoen Europese Joden door de Nazi's tijdens de Tweede Wereldoorlog. De holocaust wordt ook weleens aangeduid als Shoah wat Hebreeuws is voor catastrofe.
Ideologie: Stelsel van ideeën over hoe een samenleving zou moeten worden ingericht.
Massaorganisatie: Organisatie waarvan een grote groep mensen onderdeel van is.
Massavernietigingswapens: Een wapen dat in één keer duizenden mensen kan doden.
Nationaalsocialisme: Een ideologie die opkwam in de jaren twintig onder leiding van Adolf Hitler in Duitsland. Het heeft hetzelfde streven als het fascisme alleen dit nog aangevuld met racisme en antisemitisme.
Nazificatie: Streven van nationaalsocialisten om een vrije samenleving om te vormen tot een maatschappij die gebaseerd is op de nationaalsocialistische beginselen. Dit met behulp van onder meer propaganda.
Propaganda: Politieke reclame om mensen ervan te overtuigen te gehoorzamen aan de ideeën van een bepaalde persoon of partij.
Racisme: Op grond van fysieke kenmerken mensen indelen in rassen, uitgaande van de gedachte dat die een verschillende oorsprong hebben. Dit gaat meestal gepaard met discriminatie.
Shoah: Hebreeuws voor catastrofe. Zie begrip Holocaust.
Totalitarisme: De staat heeft bijna volledige controle over het dagelijkse leven van mensen in politiek, cultureel, godsdienstig, sociaal en economisch opzicht.
Tweede industriële revolutie: Periode vanaf eind 19e eeuw, waarin staal, elektriciteit en de verbrandingsmotor toegepast in de industrie.
Wereldkapitalisme: De wereldwijde verwevenheid van handelseconomieën
Wereldoorlog: Een gewapend conflict waarbij veel landen bij actief bij betrokken zijn en waarbij op verschillende plekken over de hele wereld wordt gevochten.
Zelfbeschikkingsrecht: Het recht van een volk om over zijn eigen toekomst te moge beslissen.
Extra voor vwo
Cultuurpessimisme: De overtuiging dat de (westerse) beschaving op korte termijn ten onder zal gaan.
Ethische politiek: Nederlandse koloniale politiek gericht op het verbeteren van de positie van de inheemse bevolking in Nederlands-Indië en haar voor te bereiden op zelfbestuur op de lange termijn.
Leidersbeginsel: De gedachte dat de politieke leider de wil van het volk belichaamt en daarom boven de wet staat en absolute gehoorzaamheid mag eisen. Wordt ook wel het Führerprinzip genoemd.
Segregatie: Een samenleving die gescheiden leefwerelden kent voor mensen met een bepaalde huidskleur, etniciteit of religie. Dit wordt ook wel 'apartheid' genoemd.
Zionisme: Beweging die streeft naar een Joodse staat in Palestina. De term verwijst naar de berg Zion.
Kenmerkende aspecten bovenbouw
KA37: Het voeren van twee wereldoorlogen.
KA38: De crisis van het wereldkapitalisme.
KA39: Het in de praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme.
KA40: De rol van moderne propaganda- en sommunicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie.
KA41: Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
KA42: Verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.
KA43: Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden.
KA44: De Duitse bezetting van Nederland.