Geschiedenis leren
Tijdvak 7: Pruiken en revoluties
Jaartallen
Personen
Robespierre: de leider van de radicalen. Hij begon met de Terreur. Terreur: periode van 1792 tot 1794 tijdens de Franse Revolutie waarin de radicalen onder leiding van Robespierre bijna 40.000 tegenstanders vermoordden met de guillotine. Napoleon: briljant legerleider die in 1799 de macht greep en zichzelf in 1804 tot keizer kroonde. Hij werd de alleenheerser van Frankrijk aan het eind van de revolutie.
Begrippen onderbouw
Ancien Regime: letterlijk betekent dit oude regering, daarin had de koning alle macht en was de maatschappij opgedeeld in drie ongelijke standen.
Bourgeoisie: rijke burgers uit de Derde Stand.
Code Napoleon: wetboek dat Napoleon had ingevoerd. Daarin stond onder andere: (1) gelijkheid voor de wet, (2) afschaffing privileges en (3) inkomensafhankelijke belasting.
Gematigden: Dit waren vooral geestelijken en edelen. Zij vonden dat de maatregelen uit de grondwet te ver gingen, de koning had volgens hen teveel macht moeten inleveren.
Nationale Vergadering: vergadering die was uitgeroepen door de Derde Stand (als reactie op de oneerlijke verdeling van stemmen in de Staten-Generaal), met als doel het hele Franse Volk te vertegenwoordigen. Elke aanwezige persoon had één stem.
Privileges: voorrechten van de Eerste (geestelijken) en Tweede Stand (edelen)
Radicalen: Dit waren leden van de Derde stand, vooral van de bourgeoisie (rijke burgers). Zij wilden veel meer hervormingen en wilden de koning afzetten.
Rationalisme: de overtuiging dat de rede (=ratio) de enige bron van kennis is. Verlicht denken: manier van denken van verlichte filosofen die erop gericht is om de samenleving te verbeteren op alle terreinen: politiek, economie, religie (cultuur) en sociale verhoudingen.
Standenmaatschappij: verdelen van de maatschappij in drie standen. De Eerste Stand waren de geestelijken, de Tweede Stand waren de edelen en de Derde Stand bestond uit burgers (waaronder de bourgeoisie) en boeren.
Staten-Generaal: vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen onder leiding van de koning. Elke stand had één stem. Voor het laatst bijeengeroepen in 1614.
Verlichting: stroming van geleerden in de 18e eeuw die vonden dat de samenleving (net zoals de natuur) met de rede (het verstand) moest worden onderzocht.
Onderwerpen onderbouw
Verlichting
Franse Revolutie
Amerikaanse Revolutie
Napoleon Bonaparte
Abolitionisme
Begrippen bovenbouw havo/vwo
Abolitionisme: Beweging die streeft naar de afschaffing van de slavernij en de slavenhandel.
Ancien régime: Het oude bestuur. Bestuurssysteem van vóór de Franse Revolutie waarbij de vorst veel macht heeft en er standen zijn die zijn eigen voorrechten hebben.
Democratische revolutie: Een revolutie die gebaseerd is op het idee van volkssoevereiniteit en die als belangrijkste doelen heeft een deel of alle burgers inspraak te geven in het bestuur en de grondrechten van burgers vast te leggen in een grondwet.
Driehoekshandel: Een door Europeanen opgezette handelsroute waarbij Europa textiel, wapens en andere kostbaar heden naar Afrika vervoerden, vanuit Afrika tot slaven vervoerden naar Amerika en vanuit Amerika voedingsmiddelen en bijv. tabak weer naar Europa vervoerden.
Grondrechten: Fundamentele rechten van individuele burgers tegenover de staat. Deze staan vastgelegd in de grondwet.
Grondwet: De verzameling fundamentele wetten van een staat waarin de werking van het politieke systeem en de grondrechten en plichten van burgers staan beschreven.
Natuurlijke rechten: De rechten die ieder mens van nature heeft zoals het recht op leven, bezit en vrijheid.
Plantagekolonie: Overzees gebiedsdeel die wordt overheerst door een Europees land en het doel heeft zoveel mogelijk geld te verdienen door grote landbouwbedrijven met slaven exportgewassen te laten verbouwen.
Publieke opinie: Mening die door het grootste gedeelde van het volk wordt gedeeld en die tot stand komt door een openbaar debat tussen burgers.
Representatieve democratie: Vorm van bestuur waarbij alle of een groot deel van de burgers het recht hebben om vertegenwoordigers te kiezen die in een volksvergadering (mee) beslissen over het beleid.
Scheiding der machten: Het principe dat er in ene staat drie verschillende machten zijn (de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende macht). Deze machten mogen nooit door één persoon of instelling samenkomen. Het doel van dit principe is om machtsmisbruik te voorkomen.
Staatsburger: Volwaardig lid van een staat, met alle rechten en plichten die erbij horen.
Trans-Atlantische slavenhandel: Slavenhandel van Afrika, over de Atlantische oceaan, naar Amerika; onderdeel van de driehoekshandel.
Verlicht absolutisme: Een bestuursvorm waarin een absoluut vorst het algemeen belang op een rationele manier zegt te dienen.
Verlichting: Een periode waarin een kritische houding ontstond tegenover geloof en traditie en een groot vertrouwen ontstond in de mogelijkheid de wereld rationeel te doorgronden.
Volkssoevereiniteit: Het idee dat de hoogste macht in de staat bij het volk ligt.
Extra voor vwo:
Cultuurrelativisme: Het idee dat je een vreemde cultuur niet op grond van de normen en waarden van je eigen cultuur moet beoordelen.
Deïsme: Het idee dat het bestaan van God blijkt uit de werking van de natuur. Soms wordt God ook niet meer als persoon gezien.
Kenmerkende aspecten bovenbouw
KA 27: Rationeel optimisme en 'verlicht denken' dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen.
KA 28: Het voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).
KA29: Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel en de opkomst van het abolitionisme.
KA30: De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.