top of page

Tijdvak 4: Steden en staten

Jaartallen

~1050 - ~ 1122: Machtsstrijd tussen de pausen en koningen

1099: Verovering van Jeruzalem door de christenen

1122 Concordaat van Worms; Compromis tussen de keizer de en de paus

1215: Magna Carta; de macht van de Engelse koning wordt ingeperkt

Personen

Willem de Veroveraar (1027- 1087):

Marco Polo (1254 - 1324):

Jeanne d'Arc (1412-1431):

Urbanus II (~1035 - 1099): 

Filips de Goede (1396-1467):

Begrippen onderbouw

Agrarisch-urbane samenleving: Een samenleving waarbij de meeste mensen in de landbouw werken maar waar er ook steden zijn waar mensen hun brood verdienen met ambacht of als handelaar. 

Ambacht: Een manier om je brood te verdienen door bijvoorbeeld kleiding te maken. 

Centralisatie: Een gebied vanuit één plek willen besturen. In het hele gebied gelden dezelfde wetten en belastingen. 

Expansie: Uitbreiding van een gebied of invloed. 

Handel: Het uitwisselen van goederen of voedsel tussen twee partijen tegen betaling. 

Kruistocht: Een militaire onderneming om het heilige land te verdedigen of te veroveren.

Staatsvorming: Het ontstaan van een groot gebied met één bestuur.

Stadsrecht: Rechten die een stad op bestuurlijk en rechtelijk gebied kocht van de landheer. 

Stedelijke burgerij: De mensen die in de steden woonden zij hadden vaak meer rechten dan de boeren buiten de stad. 

Onderwerpen onderbouw​

Steden bloeien op

Staatsvorming in de middeleeuwen

Kruistochten

De Renaissance

Begrippen bovenbouw havo/vwo

Burgerij: Mensen die het burgerrecht hebben. De belangrijkste groep bewoners van een stad. 

Centralisatie: Het streven van heersers om het gebied vanuit één plek te besturen en in het hele gebied dezelfde wetten en belastingen te hanteren. 

Drieslagstelsel: Een nieuwe manier om de landbouwopbrengst zo hoog mogelijk te krijgen. in één jaar wordt een derde van het land gezaaid in de herfst, een derde van het land gezaaid in de lente en een derde van het land braak te laten liggen. 

Expansie: Uitbreiding van een gebied of van invloed. 

Geestelijke macht: De macht over de kerk en haar leer.

Geldeconomie: Een economie waarbij geld het voornaamste ruilmiddel is.

Gilde: Een vereniging van mensen met hetzelfde beroep die de gezamenlijke belangen behartigt. 

Inquisitie: Een kerkelijke rechtbank die ketters berechtte.

Investituurstrijd: Het conflict tussen de keizer en de paus over wie de bisschoppen mocht benoemen. 

Ketters: Iemand die niet de officiële  geloofsleer aanhangt, maar een andere.  

Kruistochten: Een militaire onderneming om het heilige land te verdedigen of te veroveren. 

Lekeninvestituur: De officiële inwijding van een geestelijke door een leek (een leek is een niet-geestelijke).

Parlement: Een vergadering van vertegenwoordigers van de drie standen (adel, geestelijkheid en burgerij) die advies geeft aan de koning. Dit wordt ook wel een standenvergadering genoemd. 

Patriciërs: Lid van ene machtige en belangrijke familie in een stad. 

Privileges: Een uitzonderlijk voorrecht van een bepaalde persoon of een groep mensen.

Reconquista: Herovering. De verovering door christelijke vorsten van het islamitische deel van het Iberische schiereiland (Spanje en Portugal).

Rijkskerkenstelsel:  Een middeleeuwse Europese vorst vertrouwde zo veel mogelijk land en bestuurszaken toe aan door hem benoemde rooms-katholieke bisschoppen en abten in plaats van aan leken.

Staatsvorming: Het ontstaan van een groot gebied met één bestuur.

Stadsrecht: Rechten die een stad van de landheer kreeg op het gebied van bestuur en rechtspraak.

Staten-Generaal: De hoogste vergadering van de afgevaardigden van de drie standen van alle gewesten van een land.

Tweezwaardenleer: De gedacht dat de wereld bestaat uit een geestelijke en wereldlijke machtssfeer. 

Wereldlijke macht: De macht over alles wat niet tot de kerk en haar leer behoort.

Extra voor vwo

Westers schisma: De tijdelijke scheuring in de westerse kerk waardoor de kerk twee tegen elkaar tegenwerkende pausen had. Eén in Rome en één in Avignon. 

Zwarte dood: De pestepidemie in de 14e eeuw die vanuit Azië Europa bereikte en ongeveer een derde van de Europese bevolking het leven kostte. 

 

 

Kenmerkende aspecten bovenbouw

KA13: De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.

KA14: De opkomst van stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.

KA15: Het begin van staatsvorming ne centralisatie.

KA 16: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben. 

KA17: De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe onder andere in de vorm van kruistochten.

Geschiedenis leren

bottom of page